Skip to main content
  • Home
  • Artikels
  • ALAMA nightlife: studie naar middelengebruik in de Electronic Dance Music-scene

ALAMA nightlife: studie naar middelengebruik in de Electronic Dance Music-scene

Electronic Dance Music (EDM) is populair en druggebruik komt in EDM-clubs en op EDM-festivals relatief vaak voor. Tussen 2017 en 2020 onderzocht het ALAMA-project patronen van middelengebruik, en de gezondheidsgevolgen daarvan, onder jonge volwassenen in vijf Europese landen met verschillende uitgaansculturen en verschillende vormen van drugbeleid. Het project bestond uit vier onderdelen: een grootschalige enquête, opvolging van xtc-gebruikers via een app, alcohol- en drugtesten om de betrouwbaarheid van zelfrapportage in vragenlijsten te meten en analyses van de verschillende uitgaanscontexten.

VAD maakte deel uit van het onderzoeksteam samen met Trimbos Instituut (NL – onderzoekscoördinator), Hogent (BE), Karolinska Instituut (Sw), University College London (UK) en the National Research Council (IT). Het project werd gefinancierd via ERANID.

Evoluties in middelengebruik in de tijd

In 2017 vulden in totaal 8.045 liefhebbers van EDM in Zweden, het Verenigd Koninkrijk, België, Italië en Nederland de Electronic Music Scene Survey (EMSS) online in. In 2018 volgde een follow-up enquête: Gingen mensen meer of minder uit dan het jaar ervoor? Hoe evolueerde hun middelengebruik en waarom? De voorlopige uitkomsten toonden dat er in de groep van jongvolwassenen die drugs gebruikten, zes verschillende soorten combi-gebruikers waren. Een jaar later waren er duidelijke veranderingen in hun druggebruik, meer dan cross-sectionele onderzoeken suggereren.
Enkele opvallende conclusies:
• Het laatstejaarsgebruik van alcohol (95.9%), cannabis (64.1%), ecstasy (52.2%) en cocaine (38.6%) scoort het hoogst in deze populatie.
• De prevalentie en frequentie van ketamine- en cocaïnegebruik is tussen 2017 en 2018 gestegen onder Europese EDM-liefhebbers.
• Ketaminegebruikers hebben een verhoogd risico op problemen met geestelijke gezondheid en middelengebruik vergeleken met niet-ketaminegebruikers.
• Stijgingen en dalingen van het gebruik van bepaalde middelen zijn veel groter dan cross-sectionele prevalentiegegevens suggereren. We zien vooral sterke wijzigingen in de prevalentie van het gebruik van middelen zoals alkylnitraten (poppers), bepaalde nieuwe psychoactieve stoffen en slaap- en kalmeringsmiddelen. Zo werd in Nederland van 2017 tot 2018 een sterke daling van de prevalentie van 4-FA geconstateerd, wat verband hield met het verbod op deze drug in mei 2017.
• De verschillende profielen van polydruggebruik hangen samen met specifieke gezondheidsproblemen en problematisch alcohol- en drugsgebruik.
• Niet alle polydruggebruikers passen even veel harm reduction maatregelen toe. Of iemand deze maatregelen al dan niet toepast, bepaalt mee of die persoon de dagen na het druggebruik positief of negatief beleeft.

De impact van ecstasy- en ander middelengebruik op het functioneren op korte termijn

Het Nederlandse onderzoeksteam richtte zich verder specifiek op ecstasygebruikers in Nederland en het Verenigd Koninkrijk (VK) en onderzocht bij hen de korte termijn ‘na-effecten’. Hoe voel je je in de week na het uitgaan? Beïnvloedt het je werk of studie? En welke middelen zijn er gedurende een heel uitgaansweekend precies gebruikt?
Om deze vragen te beantwoorden gebruikten de Nederlandse onderzoekers voor het eerst de zogenaamde ‘Ecological Momentary Assessment’ tool. Dat is een methode waarbij via een app het middelengebruik dagelijks wordt opgevolgd. In totaal gaven 285 ecstasy-gebruikers in Nederland en het VK via die app gedurende 5 weken dagelijks aan hoe hun stemming, functioneren en middelengebruik was. Deze gegevens worden momenteel nog geanalyseerd en de resultaten worden in de komende jaren gepubliceerd.
Polydruggebruik waar ook ecstasygebruik bij komt kijken, kan het risico op nadelige gezondheidseffecten verhogen. Volgens de EMSS kwam het gebruik van ketamine, benzodiazepine en slaap- en kalmeringsmiddelen vaker voor onder ecstasygebruikers in het VK dan in Nederland. Gebruik van amfetamine, 4-fluoramfetamine (4-FA) en gamma-hydroxyboterzuur (GHB) kwam echter vaker voor bij Nederlandse ecstasygebruikers.
Ondanks deze verschillen konden in beide landen drie soorten ecstasygebruikers worden geïdentificeerd: laag polydruggebruikers (LPU), matig polydruggebruikers (MPU) en hoog polydruggebruikers (HPU). Een belangrijke bevinding is dat minstens de helft van de mensen die gebruiken de intentie heeft om het middelengebruik te verminderen, maar niet te stoppen.(In België wil 39% van de respondenten minderen en 5% stoppen met gebruik van alcohol en andere drugs.) De groepen die meer verschillende stoffen gebruiken gaven vaker aan dat ze hun gebruik willen verminderen (bijv. HPU: UK: 61%; NL: 67%). Deze bevindingen suggereren dat een groot deel van de polydruggebruikers open staat voor interventies die gericht zijn op matiging van gebruik. Dit soort interventies kunnen de gezondheidsrisico’s verminderen.
Voorlopige gegevens suggereren dat een deel van de respondenten tijdens een weekend een cocktail van verschillende stoffen consumeert; sommigen van hen hebben mogelijk typische alcohol- of drugsweekends. De na-effecten variëren naar gelang het gebruikspatroon. De verdere analyses richten zich nu op het identificeren van specifieke patronen van middelengebruik tijdens weekends en weekdagen, en de bijbehorende gezondheidsrisico’s.

De betrouwbaarheid van vragenlijsten bij prevalentieonderzoek?

Een ander onderdeel van het onderzoek ging na of vragenlijsten over druggebruik een betrouwbare manier zijn om middelengebruik in kaart te brengen.

In dit onderdeel van het project werden 328 festivalgangers bevraagd in België en 769 festivalgangers in Zweden. De deelnemers vulden een vragenlijst in over hun middelengebruik, inclusief hun gebruik tijdens de afgelopen 48 uur. Daarna werden een alcohol- en een speekseltest afgelegd. Hierdoor konden de onderzoekers verschillen detecteren in de subjectieve rapportering van middelengebruik door middel van de vragenlijst en de objectieve screening naar druggebruik doormiddel van de tests.

De resultaten van dit onderdeel zijn nog niet volledig afgerond, maar uit de eerste resultaten blijkt dat er zowel sprake is van over- als onderrapportage van het werkelijke gebruik. Voor cannabis is er vooral sprake van een overrapportering, wat vermoedelijk te maken heeft met de gevoeligheid van de detectiemethode. Voor amfetamines en cocaïne werd door sommige deelnemers overgerapporteerd en door andere ondergerapporteerd.

Daarnaast zijn er grote verschillen in gebruik tussen Zweden en België. In Zweden gaf 4% aan drugs gebruikt te hebben tijdens de afgelopen 48 uur. In België gaf 54% van de festivalgangers gebruik toe. In beide landen zijn alcohol, cannabis, ecstasy en cocaïne de meest gebruikte partydrugs. Het gebruik van illegale drugs lijkt vele malen hoger te liggen in België dan in Zweden. Voor alcohol zagen we het omgekeerde. In Zweden lag het gemiddelde alcoholgehalte in het bloed op0.76 promille. In België was het minder dan de helft met een gemiddelde van 0.33 promille.

De grote verschillen tussen beide landen wijzen enerzijds op culturele verschillen in middelengebruik. Anderzijds hebben ze waarschijnlijk ook te maken met de verschillende vormen van drugbeleid. Zweden heeft een zeer strikt drugbeleid waardoor festivalgangers die drugs gebruiken vermoedelijk niet durven of willen toegeven dat ze drugs gebruikt hebben. Tenslotte kan de over- of onderrapportage te maken hebben met het feit dat drugs illegaal zijn en dus niet altijd de actieve stoffen bevatten die ze zouden moeten bevatten.

Conclusies

De in deze studie gevonden snelle veranderingen in patronen van drugs- en ander middelengebruik toont aan dat er heel wat evoluties zijn qua middelengebruik in deze populatie en dat er heel wat verschillen zijn qua gebruik per land. Het is dus belangrijk om de vinger aan de pols te houden en voldoende in te zetten op monitoring van gebruik. Sommige stoffen lijken land-specifiek te zijn, b.v. 4-FA werd voornamelijk gebruikt in Nederland en synthetische cannabinoïden komen meer voor in het VK. Het zou interessant zijn om meer inzicht te krijgen in de redenen die dergelijke variatie in gebruik kunnen verklaren.

Er zijn verschillende risicogroepen geïdentificeerd die mogelijk een specifieke aanpak vragen in preventieactiviteiten. Een relevante bevinding is het hoge aantal respondenten dat de intentie uitspreekt om het middelengebruik te verminderen. Interventies zouden kunnen worden ontwikkeld om deze gebruikers te motiveren hun doelen te bereiken en daarmee toekomstige gezondheidsschade te verminderen.