Skip to main content
  • Home
  • Artikels
  • Onderzoeksresultaten gebruiken in de praktijk

Onderzoeksresultaten gebruiken in de praktijk

Verslag van het 17de onderzoeksplatform middelengebruik.

Op woensdag 14 oktober 2020 organiseerde VAD voor de zeventiende keer een studievoormiddag in het kader van het onderzoeksplatform middelengebruik. Door corona vond alles online plaats. Het thema van de voormiddag was hoe onderzoeksresultaten in de praktijk gebruikt worden. Twee belangrijke vragen stonden daarbij centraal. Hoe brengen onderzoekers hun data tot bij intermediairs in de praktijk? En hoe gebruiken terreinwerkers onderzoeksdata in hun dagelijks werk?

Effectief en strategisch communiceren over onderzoeksdata

Marjan Heuving, communicatieadviseur en persvoorlichter bij het Trimbos-instituut in Utrecht (Nederland) leidde het thema in met een plenaire presentatie over hoe het Trimbos-instituut communiceert over onderzoek naar verschillende doelgroepen.

Het Trimbos-instituut heeft een ruim aanbod aan informatie. Het bestaat uit verschillende monitors (o.a. Nationale drugsmonitor, Monitor drugsincidenten, Jaarbericht DIMS, Peilstationonderzoek scholieren, THC concentraties in cannabis, …) maar ook uit adviezen over preventieve aanpak, apps en informatie uit netwerken (bv. infectieziekten en harm reduction, …).

Qua workflow wordt er gewerkt met verschillende programma’s (mentale gezondheid en preventie, jeugd, ouderen, epidemiologie, …) waarin verschillende thema’s aan bod komen (alcohol, drugs, tabak). Op maandag wordt de week gestart met het overlopen van actualiteit, vragen uit het werkveld, wat staat er op het programma van de kamer, enz… Daarnaast is er zes à acht keer per jaar een kernthema drugs overleg waarin afspraken over websites worden gemaakt. Per thema (bv. drugs en uitgaan) is er overleg en tot slot zijn er per project overleg- en mailgroepen.

Communicatiestrategie van het Trimbos-instituut

Het Trimbos-instituut is wetenschappelijk en onafhankelijk, een A-merk. Duiding, nuancering en context geven bij nationale en internationale cijfers zijn belangrijk. Maar de medewerkers zijn meer dan dataverzamelaars. Het Trimbos-instituut gaat niet mee in de waan van de dag of politieke standpunten. Het tracht wel aan te haken op de actualiteit door rapporten, producten of thema’s opnieuw onder de aandacht te brengen bv. via sociale media.

Om te werken aan de zichtbaarheid gebruikt het Trimbos-instituut vijf websites over drugs: Trimbos.nlDrugsinfo.nlDrugsenuitgaan.nlDrugs-test.nlHelderopschool.nl die ieder gericht zijn op verschillende doelgroepen en ook een verschillend bereik hebben.

Daarnaast wordt via media, gastcolleges op scholen en presentaties op congressen gewerkt aan de zichtbaarheid.

Ook socialemediakanalen worden ingezet: Facebook heeft 4.000 volgers, Twitter 20.000 en LinkedIn 24.000. LinkedIn, met vooral professionele volgers, gaat in stijgende lijn. Alle websites hebben ook hun eigen socialemediakanalen. Filmpjes op YouTube en Vimeo worden vooral gebruikt voor voorlichting naar een algemeen publiek. Het best bekeken filmpje is al zes jaar oud “10 voordelen van stoppen met roken”. Sinds een paar jaar wordt er ook geblogd. Dit wordt vaak opgepikt door journalisten. De blogs sluiten aan bij de actualiteit en maken de boegbeelden van het Trimbos-instituut zichtbaar. De blog biedt ruimte voor nuance en voor het onderbouwen van standpunten en achtergronden. Zo kan er bv. in een blog uitgelegd worden waarom er niet gekozen wordt voor een massamediale voorlichtingscampagne. Een van de best bekeken blogs is “kanttekeningen bij legalisering xtc”, een blog die tot stand kwam als reactie op een filmpje in een televisieprogramma dat pleitte voor legalisering van xtc.

Naar aanleiding van corona werd begin dit jaar een dossier gemaakt over drugs en corona. Nadien steeg het aantal bezoekers op de Trimbos-website.

Afwegingskader

Journalisten weten het Trimbos-instituut te vinden, vooral dan voor het thema drugs. Alcohol komt op de tweede plaats.

Het Trimbos-instituut voert ook een proactief mediabeleid en gebruikt daarvoor een afwegingskader dat helpt om intern te beslissen of ze wel of niet over iets communiceren en langs welke kanalen ze dingen onder de aandacht brengen. De vraag die aan de basis daarvan lag was of te veel aandacht over drugs in de media niet leidt tot meer druggebruik en meer gezondheidsschade (cf. suïcide).

“Wat doet al die aandacht in de media? En zorgt dat niet voor meer gebruik, normaliseert dat niet?”

Marjan Heuving, Trimbos-instituut

Het kader bestaat uit zes afwegingen:

  1. Actief aandacht vragen voor drugsnieuws: daarbij wordt de kans op gezondheidswinst afgewogen tegenover het risico op gezondheidsschade.
  2. Reageren op vragen van de media: soms kiezen voor “downplayen”.
  3. Hoe vaak in de media en via welke kanalen: verschillende communicatieboodschappen kunnen gebundeld worden.
  4. Doelgroepen versus schadebeperking: schadebeperking gebeurt enkel via op de doelgroep afgestemde kanalen.
  5. Woorden en beelden: stilstaan bij (impliciete) boodschap van cijfers, beelden en illustraties (bv. geen feestende jongeren meer tonen bij een item over uitgaansdrugs) en letten op de woordkeuze.
  6. Is er sprake van een nieuwe trend of eerder van PR voor drugs: daar zeker alert voor zijn.

Bekijk hieronder de opname van de presentatie.

Gebruik van onderzoeksdata in de preventiepraktijk

Peter Aertsen, preventiewerker verbonden aan het CGG De Pont in Mechelen, maakt in zijn preventiewerk vaak gebruik van onderzoeksdata. Hij deelde enkele praktische voorbeelden over hoe je dat als preventiewerker concreet kan aanpakken.

“Ik en onderzoek dat is toch iets heel anders, dat zijn eigenlijk twee verschillende werelden zou je kunnen zeggen. Tenminste dat was mijn gevoel aan het begin van mijn carrière.”

Peter Aertsen, CGG De Pont Mechelen

Veel preventiewerkers staan wat afkerig tegenover onderzoek omdat men het niet goed kent. In het beste geval worden onderzoeksresultaten diagonaal gelezen. Meedoen aan onderzoek wordt toch eerder gezien als tijdsverlies. En registreren, het moet van de overheid maar het wordt gezien als een last.

Peters attitude evolueerde na verloop van tijd naar een gezamenlijke win-win. Hij werkt mee aan onderzoek, registreert waar nodig en levert onderzoeksdata aan. Daarvoor geeft hij twee redenen. Ten eerste dient dit een hoger doel bv. door goed te registreren kan preventie overzichtelijk in kaart worden gebracht. Onrechtstreeks kan je zo vanuit de praktijk ook het beleid beïnvloeden. Ten tweede levert het ook iets op. Met kleine inspanningen kan je onderzoeksresultaten toch op een goede manier gebruiken in je eigen werk.

Enkele voorbeelden uit de praktijk

Hoe hij dit concreet aanpakt illustreerde Peter met drie voorbeelden. Een eerste is Ginger, het registratiesysteem van VAD waarin alle preventiewerkers in Vlaanderen hun outputgerichte activiteiten registreren. Preventiewerk is een kleine sector en door te registreren welke activiteiten worden uitgevoerd, zet het preventiewerk zich op de kaart.

Het Gingersysteem kan door preventiewerkers ook gebruikt worden om een jaarlijkse output te maken van de eigen registratiegegevens. Zo kan een overzicht gemaakt worden van bv. het soort activiteiten, de sectoren waarin vooral gewerkt wordt, enz. Dit kan waardevolle informatie bevatten voor directies, enz. Dit is ook een manier om kritisch te kijken naar het eigen werk. Het geeft inzicht in evoluties op langere termijn. Er kan vergeleken worden met andere regio’s of met Vlaanderen. Het kan helpen om proactief keuzes te maken in type activiteiten, het werken in verschillende settings enz.

Een tweede voorbeeld is de VAD-leerlingenbevraging. Scholen kunnen zich inschrijven om deel te nemen aan de VAD-leerlingenbevraging. Alle leerlingen van de school vullen dan een enquête in over hun alcohol- en druggebruik en hun perceptie van het drugbeleid op de school. Scholen krijgen een rapport met de resultaten van de school en ze krijgen van VAD een vorming om te leren hoe ze met de resultaten aan de slag kunnen gaan.

Peter overhandigt het VAD-rapport persoonlijk aan de scholen waarmee hij samenwerkt. Hij begeleidt ze op maat en moedigt hen aan om de resultaten te gebruiken. Hij zet de school op gang via drie onafhankelijke leesgroepen. Die krijgen de opdracht om uit het schoolrapport te halen wat er hen opvalt. Elke leesgroep maakt daarvan een lijst. Die wordt samengebracht naar één lijst waarop Peter vervolgens feedback en advies geeft. Deze ‘gewogen samenvatting’ van een vijftal pagina’s is voor de school meer hanteerbaar. Het geeft de voornaamste resultaten van de school weer volgens het schoolpersoneel met daaraan gekoppeld concrete adviezen van de preventiewerker om met de resultaten aan de slag te gaan. Daarnaast worden er ook tips gegeven op het vlak van communicatie (naar ouders, leerlingen, …) en op het vlak van het (aanpassen) van het alcohol- en drugbeleid.

Opdat scholen de eigen resultaten beter zouden kunnen vergelijken met de Vlaamse cijfers werd aan de onderzoekers een extra service gevraagd. De resultaten die scholen het belangrijkste vinden worden in een drietal tabellen weergeven volgens sekse, graad en onderwijsrichting. Op die manier wordt vergelijken met het Vlaamse gemiddelde eenvoudiger en meer op maat gemaakt van de school.

Een derde voorbeeld gaat over de stad Lier. Samen met de lokale drugpreventiewerker van de stad wordt om de drie jaar een lokale situatieanalyse gemaakt op basis van zoveel mogelijk bestaande bronnen. Enerzijds worden objectieve bronnen samengebracht. Het gaat om data van bv. lokale politie, hulpverleningsinstellingen, OCMW, straathoekwerk, … over druggebruik. Scholen worden aangemoedigd om om de drie jaar mee te doen aan de VAD-leerlingenbevraging. Deze data van alle Lierse scholen worden dan gebundeld. Dit wordt gecombineerd met subjectieve bronnen. Bij een 30-tal sleutelfiguren/stakeholders uit diverse sectoren (onderwijs, welzijnswerk, politie, …) wordt een interview afgenomen over hun perceptie van druggebruik en drugproblemen in de stad. Deze twee bronnen worden samengebracht in een driejaarlijks rapport dat een situatieanalyse geeft van het druggebruik in de stad Lier. De resultaten worden gepresenteerd aan mensen werkzaam in de sector van het lokaal beleid (bv. college burgemeester en schepenen, gemeenteraadsleden, directies OCMW, politie en andere maatschappelijk organisaties). Hierdoor is agendasetting mogelijk, kan er ingezet worden op bepaalde lacunes en zijn er ook evoluties te zien doorheen de tijd. Dit alles vraag geen groots onderzoek. Het gaat vooral om het samenbrengen en toegankelijk maken van reeds bestaand onderzoeksmateriaal.

Win-winsituatie

Peter formuleert samenvattend de stelling ‘onderzoekers zijn mijn vrienden’ en dit om twee redenen:

  1. Wanneer je als terreinwerker zelf een goede bijdrage levert aan onderzoek, dan doet onderzoek iets voor jou, met name het beleid beïnvloeden door een thema of een sector op de kaart zetten.
  2. Daarnaast kan je er zelf iets aan hebben wanneer je onderzoeksresultaten op een goede manier in je praktijk gebruikt.

Van een vriend mag je ook iets verwachten. Volgende zaken kunnen de samenwerking tussen onderzoekers en praktijkwerkers nog verbeteren:

  1. Impact: onderzoekers zouden duidelijker en explicieter moeten aangeven wat de impact is van hun onderzoeksresultaten m.a.w. wat is er nodig in de praktijk op basis van de onderzoeksresultaten? Bv. welke strategieën werken en werken niet in preventiewerk?
  2. Ontsluiten: onderzoekers dienen meer moeite te doen om onderzoeksresultaten te ontsluiten en dit meer af te stemmen op vragen van de praktijk. Ze zouden ook proactief een breder aanbod aan onderzoekspistes kunnen voorleggen aan de praktijk.
  3. Luisteren: onderzoekers zouden ook naar de praktijk moeten luisteren vooraleer onderzoek wordt opgestart. Wat kan er onderzocht worden? Waar is nood aan? Dergelijk onderzoek zal meer gebruikt worden in de praktijk achteraf omdat het vanuit de praktijk gegroeid is.

Peter hoopt dat dit onderzoekplatform een bijdrage heeft geleverd in het bestendigen van die vriendschapsrelatie tussen onderzoekers en de praktijk vanuit een wederzijds belang.

Bekijk hieronder de opname van de presentatie.

Ervarings- en ideeënuitwisseling

Om de studievoormiddag af te sluiten wisselden de deelnemers in kleinere groepen ideeën en ervaringen uit over het aanbieden en gebruiken van onderzoeksdata.

Een groep samengesteld uit onderzoekers gaf aan onderzoeksresultaten vooral te gebruiken om een overzicht te krijgen van wat er over drugs beschikbaar is in België en op basis daarvan onderzoeksnoden te identificeren en nieuw onderzoek te initiëren. Daarnaast gebruiken onderzoekers ander onderzoek om de eigen onderzoeksresultaten te kaderen binnen bestaande literatuur en voor het schrijven van boeken of onderzoeksartikels.

Moeilijkheden daarbij zijn de toegankelijkheid van onderzoeksresultaten. Het is niet altijd mogelijk om toegang te hebben tot de onderzoeksdata zelf. Als de onderzoeker zich enkel kan baseren op de resultaten van anderen of op samenvattingen en niet kan werken met de data zelf, dan botst men soms op inconsistenties. Deze uitklaren samen met de databeheerders is een interessante oefening. Soms zijn er meerdere registratiesystemen waarop je je moet baseren. Daarbij is het soms moeilijk om resultaten over gelijkaardige thema’s te stroomlijnen. Tot slot is er vaak een gebrek aan kwalitatieve data die bijkomende inzichten geeft in reeds bestaande kwantitatieve data.

Preventiewerkers gebruiken onderzoeksresultaten voor beleidsbeïnvloeding. Er kan zo op een meer overtuigende wijze gewezen worden op de nood aan initiatieven.

Concreet worden bij de CGG-preventiewerkers de registratiegegevens van Ginger en de eigen resultaten gebruikt voor de directie en om zicht te geven op welke setting werd bereikt en dergelijke.

Er wordt gecheckt of de school al deelnam aan de VAD-leerlingenbevraging en indien dit het geval is, worden de resultaten gebruikt.

Onderzoeksresultaten worden gebruikt in vormingen. Dat was o.a. het geval in vormingen voor leidinggevenden in de sector arbeid of in vormingen over ouderen en alcohol.

Onderzoeksgegevens bieden naast aangetoonde evidenties ook een antwoord op parlementaire vragen.

Een knelpunt dat preventiewerkers noemen bij het gebruik van onderzoeksdata is het tijdgebrek om onderzoeksresultaten door te nemen. Daaraan gekoppeld wordt aangeraden om in de agenda proactief tijd te voorzien voor vormingen en studie.

Soms is het moeilijk om in het aanbod van verschillende resultaten goed af te wegen wat de (meer)waarde is. De beschikbare resultaten moeten vooral proactief gebruikt worden maar soms moet er ook een reactie gegeven worden. Dan moet je wegwijs raken in het aanbod en dit genuanceerd gebruiken en vertolken. Dat vergt ervaring. Niet elke organisatie heeft de mankracht om dat degelijk voor te bereiden.

Voor signalen via de pers e.d. wordt er voor afstemming gekeken naar koepelorganisaties als VAD.

Beleidsmedewerkers en hulpverleners gebruiken onderzoeksresultaten om aan te tonen dat wetenschap geen ideologische overtuiging mag zijn maar veeleer richtinggevend en binnen een ruimere context te plaatsen. Zo kunnen bepaalde zaken ingevoerd of afgevoerd worden op basis van evidentie over effectiviteit. Data die regelmatig gebruikt worden zijn data van Sciensano en van zorgkwaliteit.be. Meewerken aan praktijkgericht onderzoek leidt eveneens tot nieuwe inzichten. Onderzoek is een trigger om verder na te denken over bepaalde topics.

In hulpverlening worden nieuwe inzichten gebruikt in het eigen werk om bij te sturen of als tegengewicht tegen pseudo-wetenschap. Het wordt gebruikt om een nieuwe aanpak te ontwikkelen naar een nieuwe doelgroep (bv. gamers). Het kan ook gebruikt worden om therapeutische programma’s te verfijnen en kwalitatiever te werken.

Onderzoeksdata worden ook gebruikt om prioriteiten te bepalen, om meerjarenplannen op te stellen, in contacten met de media, in een lescontext, …

Moeilijkheden die genoemd werden zijn de soms moeilijk hanteerbare voorstelling van onderzoeksresultaten. Ze zijn vaak moeilijk interpreteerbaar voor de praktijk. Opvolging, op de hoogte blijven van recente onderzoeksresultaten kan beter en gemakkelijker gemaakt worden. Wetenschappelijke gegevens zouden meer moeten opengesteld worden. Onderzoek is vaak moeilijk te repliceren wegens moeilijke methodologie. Soms worden gemakkelijk conclusies getrokken maar die blijken dan gebaseerd op kleine groepen. Dit wordt dan mogelijks wel opgepikt door de media.

Er is soms interesse in bepaalde onderzoeksvoorstellen maar men weet niet waar men die voorstellen kan kenbaar maken of indienen. Ook wordt de nood ervaren aan meer kwalitatief onderzoek.