Webinar VAD-studiedag: de alcohol- en drugsector in veranderende tijden
Hoewel we ontzettend uitkeken naar een live netwerk- en ontmoetingsmoment op 26 november tijdens de jaarlijkse VAD-studiedag, kozen we veiligheidshalve opnieuw voor een webinar-formule. Enkele weken voor de VAD-studiedag werd stilaan duidelijk dat we nog niet gingen kunnen terugkijken op de COVID-crisis, op wat het met ons gedaan heeft, op wat de impact was op de alcohol- en drugsector en op wat preventie en hulpverlening eruit geleerd hebben. We bleken er nog steeds middenin te zitten, in de veranderende tijden. Tijdens de webinar stonden we stil bij cijfers en trends in middelengebruik tijdens de COVID-crisis, gaven we een stand van zaken over onlinehulpverlening en over effectieve preventie en discussieerden we over de uitdagingen en kansen voor de eerstelijn en de GGZ die middelengebruik, gamen en gokken met zich meebrengen. Het artikel geeft een korte inhoudelijke bespreking van de presentaties van Lies Gremaux en Tom Van Daele. De presentatie van Gregor Burkhart en het panelgesprek wordt iets uitgebreider toegelicht.
Welk effect heeft de COVID-crisis op druggebruik en de drugsmarkt in België?
Dr. Lies Gremeaux van Sciensano schetste aan de hand van binnenlandse en buitenlandse cijfers de impact van de COVID-19-maatregelen op middelengebruik en de drugsmarkt. Tijdens de COVID-crisis bleven alle drugs op de markt beschikbaar. Cannabis werd vaker zelf gekweekt of in grotere hoeveelheden aangekocht. Slechts een kleine minderheid van de personen die drugs gebruikten kocht zijn of haar drugs via het Darknet. De internetverkoop bleek dus niet noemenswaardig gestegen. De prijs voor marihuana en cocaïne bleef tijdens de eerste lockdown stabiel. De prijs voor amfetamines en XTC daalde.
“Mensen blijven voor hun aankopen van illegale middelen vertrouwen op hun gebruikelijk dealer.”
Het gebruik van illegale drugs nam tijdens de COVID-crisis niet toe. Bij meer dan de helft van de personen die drugs gebruikten was er wel een wijziging in de hoeveelheid illegale middelen ze gebruikten. De hoeveelheid marihuana die werd gebruikt steeg tijdens de eerste lockdown licht om na zes maanden na de start van de eerste lockdown terug te vallen op het niveau van voor de lockdown. Op basis van afvalwateranalyse in steden werd vastgesteld dat het gebruik van amfetamine, cocaïne, MDMA en methamfetamine vrij stabiel bleef tijdens de pandemie.
In tegenstelling tot illegale middelen nam het alcoholgebruik en het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen tijdens de COVID-crisis wel toe. In december 2020 gaf 20% van de mensen die alcohol gebruikte aan een grotere hoeveelheid te gebruiken dan voor de pandemie. 40% van de mensen die slaap- en kalmeringsmiddelen gebruikten, gebruikten meer dan voor de pandemie.
Opvallend in de cijfers was nog dat de stijging van angst en depressie als gevolg van de COVID-pandemie groter was bij mensen die drugs gebruikten dan bij de algemene bevolking. Dit werd bevestigd door de hulpverlening die meer behandelvragen te verwerken kreeg voor alcohol en polydruggebruik in vergelijking met voor de COVID-crisis.
Bekijk hier de volledige presentatie Impact van de COVID -19-maatregelen op middelengebruik.
Raakt online hulpverlening door COVID-19 in een stroomversnelling?
Tom Van Daele van de Expertisecel Psychologie, Technologie & Samenleving aan Thomas More doet onderzoek naar de rol van technologie in hulpverlening. Hij bekeek of online tools en online hulpverlening een nieuwe boost kregen door de COVID-crisis.
Uit een grootschalige Europese bevraging bleek dat ongeveer een kwart van de respondenten voor de COVID-crisis al gebruik maakte van online tools in de hulpverlening. Tijdens de COVID-crisis gebruikte 75% telefonie en bijna 90% online hulpverlening. Minder dan 10% was hiervoor opgeleid. Dit toonde de enorme veerkracht en flexibiliteit van de sector door nog steeds zorg te willen bieden en te roeien met de riemen die men ter beschikking had. Mogelijks maakte de crisis de weg vrij om ook na COVID-19 meer online tools te gaan gebruiken in begeleiding van cliënten.
Daarvoor kan teruggevallen worden op internationale evidentie. Sms-interventies zijn acceptabel en haalbaar maar zijn eerder omkaderend dan therapeutisch. Ze leiden bijvoorbeeld tot betere therapietrouw, herinneren aan een afspraak of polsen naar gebruik of cravings. Over e-health en alcoholverslaving is er specifiek onderzoek dat positieve effecten aantoont op het vlak van onder andere alcoholgebruik, depressieve klachten, patiënttevredenheid,… Onderzoek over het gebruik van smartphoneapps toont een hoge participatiegraad aan maar een heel lage graad van gedragsverandering. Mensen staan vaak heel positief tegenover smartphoneapps maar in de praktijk worden apps niet langdurig gebruikt. Just-in-time apps tonen dan weer wel hun nut. Het principe daarbij is dat ze ingrijpen op een bepaald moment bv. ze trillen wanneer de persoon op een locatie komt waar craving wordt uitgelokt. Het onderzoek naar het gebruik van dit type apps is nog volop aan de gang. De weinige studies die de impact van online hulpverlening vergelijken met face-to-face begeleiding rapporteren geen verschillen in drop-out, cliënttevredenheid, therapeutische alliantie of middelengebruik.
“Digitaal is zeker geen equivalent voor weinig moeite.”
Tot slot is het belangrijk om de technologie af te stemmen op de noden van zowel de cliënt als de hulpverlener. Een positieve, bewuste keuze voor technologie is in een begeleidingscontext zeker zinvol.
Bekijk hier de volledige presentatie Online hulpverlening. Door COVID-19 in een stroomversnelling?.
Wat kunnen we doen aan mythes en ineffectieve preventie?
Gregor Burkhart van het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA) gaf een overzicht van effectieve preventie en welke mythes er dienen ontkracht te worden. In de preventiepraktijk worden immers nog veel zaken uitgevoerd waarvoor er geen evidentie is over de effectiviteit.
Beleidsmakers verstaan doorgaans onder preventie: accurate informatie geven over risicogedrag aan adolescenten. Er is echter geen evidentie dat het geven van informatie over risicogedrag een invloed heeft op gedrag. Zo blijkt uit onderzoek bv. dat personen die middelen gebruiken meer ‘health literacy’ hebben dan niet-gebruikers. Informatie over drugs verhoogt de kans op druggebruik. Ook voor het inzetten van politie op school door het geven van voordrachten over middelen is onvoldoende evidentie over de effectiviteit. Een voorbeeld hiervan is het DARE-programma. De Braziliaanse versie van DARE heeft volgens een recente RCT geen effect en zelfs schadelijke effecten. Ook interventies die angst uitlokken of schokeren hebben geen effect en kunnen er net voor zorgen dat er interesse wordt gewekt bij de meer sensatiezoekende jongeren.
De COVID-crisis leerde dat heel wat mensen hun eigen ervaringen of wat ze horen van hun omgeving als wetenschap of evidentie beschouwen. Dat gebeurt ook in preventie. Het aantonen van niet-evidentie doet intuïtieve opvattingen niet zomaar veranderen.
Waarom faalt de informatieve benadering?
Gedragsverandering treedt op als men inziet dat er ernstige negatieve gevolgen zijn aan het gedrag en men denkt dat het heel waarschijnlijk is dat men zelf die negatieve gevolgen zal ondervinden. Daarnaast moet men ook inzien dat men iets kan doen om die negatieve gevolgen te voorkomen en men moet zichzelf daartoe ook in staat achten. Angstinductie zorgt ervoor dat mensen denken dat het onmogelijk is om de negatieve gevolgen te voorkomen en dat het allemaal om geluk draait. Ook zullen de meer sensatiezoekende jongeren eerder aangetrokken worden door angstwekkende boodschappen. Zo wordt aan meer kwetsbare personen schade berokkend.
De industrie (bv. alcoholindustrie) raadt aan om aan educatie te doen (informatie te geven) en legt zo nadrukkelijk de verantwoordelijkheid bij het individu. Terwijl we weten dat onze zelfcontrole lager is in ‘hot situations’ (bv. uitgaanscontext). ‘Informatie’ komt niet voor op lijst van protectieve factoren en ‘te weinig informatie’ is ook geen bewezen risicofactor. Niet iedereen wil zijn/haar gezondheid beschermen, men wil risico’s nemen. In dit geval is het geven van informatie over gezondheidsrisico’s zinloos.
Hoe kan het beter?
Er zijn drie belangrijke determinanten van gedrag, nl. motivatie, vermogen en mogelijkheid tot het stellen van gedrag. Omgevingsinterventies zijn belangrijk bij deze laatste. We moeten vooral gaan inzetten op het gedrag dat automatisch verloopt, waar educatie geen effect op heeft. De zichtbaarheid, beschikbaarheid, normalisatie en aanvaarding van middelen(gebruik) moeten gereduceerd worden. We moeten de stimulus wegnemen.
Omgevingsinterventies kunnen we opdelen in wetgevende initiatieven (bv. minimumleeftijd), fysieke maatregelen (bv. kleinere glazen of straatverlichting) en economische maatregelen (bv. kostprijs alcohol verhogen). 15 jaar geleden was een rookverbod nog ondenkbaar, maar door het invoeren van de nieuwe wetgeving rond tabak, zijn ook de attitudes tegenover tabaksgebruik gewijzigd. Ook het ‘leren’ drinken van alcohol in de thuisomgeving wordt foutief als preventief gezien. Dit gedrag induceren zorgt ervoor dat kinderen positievere verwachtingen hebben ten opzichte van het drinken van alcohol. Vroeg nippen of proeven van alcohol verhoogt de frequentie en hoeveelheid alcoholconsumptie en gerelateerde problemen in de late adolescentie.
De olijf van preventie: doen en vermijden
Van slechts een zeer klein deel van wat we doen onder het mom van preventie weten we ook werkelijk dat het werkt. De meeste interventies uit ons preventieveld hebben geen bewezen effectiviteit. Burkhart adviseert om interventies te gebruiken als er duidelijk bewijs is van goede uitkomstevaluaties. Als het bewijs onduidelijk is wees dan voorzichtig met het gebruik van de interventie. Gebruik interventies zeker niet als het bewijs onduidelijk is en als er ook maar de geringste aanwijzing is voor schadelijke effecten (bv. ex-druggebruikers als getuigenissen inzetten in school).
“It’s not always a lack of knowledge… You need a better narrative. We need to find better ways to communicate science.”
Het is echter niet zo dat enkel het tekort aan evidentie bepaalt of iets al dan niet wordt uitgevoerd. Beleidsmakers investeren vaak niet in bewezen effectieve preventiepraktijken omdat deze complex zijn, minder zichtbaar zijn of te confronterend. Zij doen vooral wat zeer zichtbaar is.
Tips voor de praktijk
Burkhart sloot zijn presentatie af met enkele tips voor de praktijk:
- Politie dient te focussen op omgeving en buurten. Politie kan aanwezig zijn in de buurt van scholen maar niet in de school. Criminaliteitspreventie is hetzelfde als drugspreventie. De risicofactoren voor middelengebruik zijn dezelfde als deze van ander probleemgedrag bij jongeren. De politie speelt een belangrijke rol bij preventie in de gemeenschap en bij omgevingspreventie, met name in het nachtleven.
- Train beslissingsmakers over effectieve preventie aan de hand van het European Prevention Curriculum (EUPC). Dit curriculum is specifiek ontworpen om essentiële preventiekennis te verstrekken bij besluitvormers, opiniemakers en beleidsmakers over de meest effectieve evidence-based preventie-interventies en -benaderingen.
- De COVID-crisis maakte duidelijk dat we moeten inzetten op mentale gezondheid van jongeren door middel van goede op evidentie gebaseerde programma’s om hun mentale veerkracht te verhogen.
- Betekenisvol inzetten van jongeren is niet hetzelfde als hen de interventies mee laten ontwerpen.
- Preventie gaat over publieke gezondheid dus de hele bevolking moet er voordeel uit halen. Preventie is meer dan alleen advies geven. Denk ook aan omgevingsinterventies.
- Regulering is niet altijd verbieden.
- Vertrouw niet op risicoperceptie: je verandert risicoperceptie niet door te praten over risico’s.
“We want something that actually flies.”
Effectieve preventie zorgt voor gedragsverandering in de doelgroep en bij beleids- en opiniemakers. Het wijzigt culturele praktijken en sociale percepties (bv. aanvaarding van roken).
Bekijk hier de presentatie Myths and fallacies in prevention. What to do.
Middelengebruik in de eerstelijn en de GGZ
Het webinar werd afgesloten met een panelgesprek gemodereerd door Fatma Taspinar. Tijdens het panelgesprek reflecteerden vier gasten (Peter Aertsen, Eric Nysmans, Janne Vermeire en Dr. Bas van den Berg) uit het preventiewerkveld en de hulpverlening over de uitdagingen en kansen voor de eerstelijn en de GGZ die middelengebruik, gamen en gokken met zich meebrengen.
Impact van de COVID-crisis
Maar eerst werd stilgestaan bij de COVID-crisis en de impact ervan op preventie en hulpverlening. De mentale belasting van de COVID-pandemie is enorm groot en de verwachting is dat de problemen, ook met middelengebruik, de komende jaren nog zullen toenemen aangezien psychisch en sociaal welzijn heel belangrijke factoren zijn bij het ontstaan van verslaving. Tot nu toe lijkt de impact op middelengebruik verschillend. Mensen met verslavingsproblemen hadden het vaak zwaarder tijdens de lockdowns, voor anderen had het verminderen van prikkels net een positief effect.
In de preventiepraktijk merkt men een parallel met de COVID-crisis namelijk dat professionelen en politici geloven en doen wat aantrekkelijk is, hetgeen niet noodzakelijk overeenkomt met wat wetenschappelijk correct is. Iedereen waant zich expert. Daardoor worden nog veel strategieën gebruikt die niet werken of zelfs schadelijk zijn. Ons onderwijs is bijvoorbeeld nog erg gericht op kennisoverdracht, daarom is het niet onlogisch dat men daar binnen drugpreventie op wil aansluiten.
Anders gaan werken door de COVID-crisis
Om in de hulpverlening contact te blijven houden met cliënten werd er meer outreachend gewerkt, er werd bij mensen thuis langsgegaan en men deed stoep- of buitengesprekken of wandelingen. Er was ook meer telefonisch contact. Of men liet cliënten toch naar de voorziening komen om te helpen bij bv. online dienstverlening. De panelleden gaven aan dat dit werkte.
Ze gaven aan dat we er beducht voor moeten zijn dat psychische problemen pas naar boven komen als de crisis achter de rug is. Hopelijk stopt het beleid niet na de COVID-pandemie. Hier ligt ook een aandachtspunt voor preventie. Er moet vooral in preventie geïnvesteerd worden als er nog geen probleem is maar vaak neemt men contact op met een preventiewerker naar aanleiding van problemen. Preventie moet altijd een aandachtspunt zijn, er moet altijd in geïnvesteerd worden, niet enkel als er een crisis is of aankomt. Preventie moet een basisattitude zijn. Ook in preventie werden de strategieën aangepast aan de COVID-crisis. Zo werden er bijvoorbeeld meer vormingen online geven.
Eerstelijn en verslaving
Het belang van de eerstelijn neemt steeds toe. Op dit moment is de eerstelijn overbevraagd. Huisartspraktijken worden intussen overspoeld door COVID-zorg en de bijhorende administratie waardoor geen aandacht meer mogelijk is voor mentale gezondheid. Mentale gezondheid wordt meestal integraal benaderd, maar verslaving wordt apart bekeken omdat men daarbij vaker het gevoel heeft ‘daar ken ik niets van, dat is voor specialisten’. Artsen in opleiding krijgen weinig informatie over verslaving. Men kent het niet en daarnaast heeft men te maken met stigma. Er is angst om te werken met mensen die gebruiken. Zeker als het over illegale middelen gaat, is het taboe sterk. Dit geldt zeker voor diensten en organisaties die niet met deze groep vertrouwd is.
Nochtans kan de eerste lijn zelf een aantal zaken opnemen. Er wordt nu al ingezet op het versterken van de eerste lijn op dit vlak. Er kunnen heel wat tools aangereikt worden over wat men kan doen op de eerstelijn. Eenmaal iemand ernstig verslaafd is, is doorverwijzing naar gespecialiseerde hulp uiteraard nodig. Maar er gaat een heel proces aan vooraf waarop heel wat interventies zouden kunnen gebeuren. Daarin zou meer geïnvesteerd moeten worden. Meer investeren in opleiding van professionelen kan ook helpen.
“Er is niet één zalig makende oplossing, er is niet één strategie die altijd werkt. We moeten zoeken naar evenwicht.”
Verslaving kan ook een ‘dankbaar’ probleem zijn om lokaal zaken rond te organiseren. Een plan op langere termijn opstellen waarbij op verschillende terreinen tegelijkertijd wordt ingezet zoals bv. in de Kempen werd uitgerold. Daarvoor groeit stilaan een draagvlak zowel bij hulpverlening als bij parket. Dat is een hoopgevende evolutie. Daarvoor is wel nog een mentale shift nodig aangezien nu nog teveel verantwoordelijkheid bij het individu wordt gelegd. We moeten een mentale shift maken naar ‘wij als samenleving bekommeren ons om u’. Een gemeenschapsgerichte aanpak waarbij bemoeizorg is toegelaten en kwetsbare mensen niet aan hun lot worden overgelaten. Zeker als de solidariteit na de COVID-crisis wegebt, moet er beleidsmatig ingezet worden om de gemeenschapsgerichte aanpak te versterken. Vanuit preventie kan men daarop aansluiten met structurele maatregelen die een grotere impact hebben dan individugerichte preventie. Drugpreventie is een item op zich maar er ligt heel wat onder, uiteindelijk gaat het over beleid dat algemeen welzijn en welbevinden bevordert, dit is preventief naar middelengebruik en andere thema’s.