Skip to main content
  • Home
  • Artikels
  • Directeur Katleen Peleman blikt terug op haar eerste jaar bij VAD: ‘Coronacrisis zet belang van preventie op scherp.’

Directeur Katleen Peleman blikt terug op haar eerste jaar bij VAD: ‘Coronacrisis zet belang van preventie op scherp.’

Katleen Peleman volgde begin maart 2020 Marijs Geirnaert op als directeur van VAD. Voordien werkte ze bij het Antwerpse integratiecentrum de8 en was ze coördinator van Violett Antwerpen, een hulpverleningsorganisatie voor sekswerkers. Voor ze goed en wel begonnen was bij VAD, zaten we echter middenin de coronacrisis. Toch blikt Katleen Peleman terug op een boeiend jaar waarin gelukkig ook meer mogelijk bleek dan eerst gevreesd.

Hoe was het voor jou om je eerste jaar als VAD-directeur in volle coronacrisis door te brengen?

Katleen Peleman: Als ik voor mezelf spreek, zat ik natuurlijk in een bijzondere situatie. Voor mij is alles nieuw, dus ik heb er zin in en ik ben enthousiast. Mensen veronderstellen vaak dat het heel zwaar geweest moet zijn voor mij om een nieuwe job te beginnen en meteen met zo’n situatie geconfronteerd te worden. Maar volgens mij is de situatie net veel lastiger voor mensen die nu op een minder uitdagend moment in hun job zitten, of die al voor de crisis worstelden met hun motivatie en nu al die aanpassingen moeten doormaken
Natuurlijk was het wel een abnormaal jaar. Gewoonlijk leer je in het begin eerst de organisatie zelf kennen en in de loop van het jaar maak je dan ook kennis met het netwerk, de externe partners en de uitdagingen die daar liggen. Die tweede fase is er eigenlijk niet echt van gekomen. Voorlopig zit ik op dat vlak op mijn honger, maar dat ligt natuurlijk niet helemaal in onze handen.

Heb je dan nog geen VAD-leden uit de hulpverlening kunnen bezoeken?

Katleen Peleman: Toch wel. Ik kon al langsgaan bij De Kiem, de Broeders Alexianen, ZorGGroep Zin en CGG De Pont. Ik ben hen dankbaar dat ze in zo’n chaotisch jaar toch tijd hebben gemaakt om mij te ontvangen. Zo’n plaatsbezoeken zijn echt noodzakelijk, ook om de veelzijdigheid van het veld te leren kennen: de verschillende paradigma’s en ideeën die er zijn over middelengebruik, verslaving en preventie, hoe je daarmee omgaat, … Het blijft allemaal veel meer bij als je ter plaatse rondwandelt met die persoon.

Waarom een live bezoek zoveel meer impact heeft, is een intrigerende vraag die ik me in deze tijden vaak stel. Hoe komt het dat ik het op een andere manier onthoud dan bij een onlinegesprek? Waar zit het verschil? Want onlinegesprekken zijn eigenlijk ook heel waardevol. Ik heb het voorbije jaar evengoed gezien hoe veel zaken die we eerst wilden uitstellen tot corona voorbij was, intussen allemaal online doorgegaan zijn – en vaak op een heel goede manier. Ook online kan je veel verbinding maken.

Houdt het volgens jou risico’s in voor ons werk dat bijna alles zich momenteel online afspeelt?

Katleen Peleman: Ik denk van wel. Sowieso bewegen we ons als mensen voornamelijk in een eigen kring van gelijkgezinden met een gelijkaardige sociale achtergrond. De coronacrisis heeft ervoor gezorgd dat we dat nog meer zijn gaan doen. We plooien terug op onze hechte vrienden, familie en de collega’s met wie we het nauwst samenwerken. Dat maakt dat we veel contacten verliezen met andersdenkenden, mensen die anders in het leven staan en ons dus andere ideeën zouden kunnen bijbrengen.

Dat verontrust me op privévlak, maar ook professioneel. Als we vooral contact hebben met de collega’s die we het beste kennen en minder in andere organisaties komen, dan hebben we minder confrontatie waardoor we onszelf minder in vraag gaan stellen. Dat zal ook een invloed hebben op ons werk en op de producten die we afleveren. Voor onze opdracht – preventie – is het net heel belangrijk dat we voeling houden met buitenstaanders, met de andere. Het is absoluut nodig om met je materiaal andersdenkenden op te zoeken én de confrontatie en kritiek die daarmee gepaard gaan.

Wat zijn voor jou de prioriteiten die op beleidsmatig vlak verwezenlijkt zouden moeten worden?

Katleen Peleman: Er moeten ongetwijfeld meer middelen voor preventie vrijgemaakt worden. Om maar een voorbeeld te geven: we hebben meer middelen en mankracht nodig om onze materialen en boodschappen te kunnen implementeren. Voor effectieve preventie is het noodzakelijk de dingen niet één keer onder de aandacht te brengen, maar herhaaldelijk. Bovendien moet dat ook steeds op maat van de verschillende doelgroepen. Enkel zo kunnen we de inspanningen die gebeuren op het terrein ook verduurzamen.

Maar daarnaast is het hoog tijd voor een integrale visie op preventie, want die ontbreekt op dit moment helemaal. Om vooruitgang te boeken, is het van wezenlijk belang dat een preventieve boodschap versterkt wordt vanuit een regelgevend kader én dat er tegelijkertijd gewerkt wordt aan draagvlak bij de bevolking. Daarvoor moet je voorbij de indeling in beleidsniveaus kijken. Nu zien we die verschillende beleidsniveaus nog te vaak naar elkaar wijzen om actie te ondernemen. Ik denk bijvoorbeeld aan de gokproblematiek, waar cruciale hefbomen op het federale niveau liggen, zoals bijvoorbeeld een reclameverbod.

“Hopelijk groeit nu het besef dat preventie een wetenschap is.”

Katleen Peleman

Ik trek daarbij ook een parallel met de coronacrisis: die heeft pijnlijk blootgelegd hoe onderbemand de preventiestructuren zijn en hoe weinig ervaring we hebben met een integrale aanpak van preventie. Wij hebben een heel sterk medisch corps met goede infrastructuur en we vertrouwen dan ook helemaal op onze curatieve zorg. Maar in deze crisis volstaat dat curatieve luik niet meer.

Het belang van preventie blijkt dus heel erg uit deze crisis. Het zou super zijn als hierdoor het besef zou groeien dat preventie een wetenschap is, waar modellen voor bestaan. Denk bijvoorbeeld maar aan de link tussen alcohol en kanker die zich steeds duidelijker aftekent. Ook hier kunnen we veel meer inzetten op preventie, om op termijn kosten in de zorg te besparen. Het nieuwe Europese kankerplan met verscherpte regels voor alcohol zal een enorme hefboom zijn om dat op de agenda te plaatsen.

Zie je nog andere opportuniteiten voor VAD die voortkomen uit de coronacrisis?

Katleen Peleman: Sinds de coronacrisis wordt de link tussen alcohol en mentale gezondheid vaker gelegd. Ook in de media is er meer aandacht voor dat mensen naar alcohol grijpen uit verveling of om met de stress om te gaan, wat bij sommigen tot ongezond veel drinken of afhankelijkheid leidt. Maar we mogen niet vergeten dat we niet enkel vanuit mentale problemen naar alcohol grijpen, maar omgekeerd dat alcohol ook mentale problemen kan veroorzaken.

Een afhankelijkheidsproblematiek gaat vaak gepaard met schaamte en verlies aan eigenwaarde. Die mentale worsteling kan iemand helemaal meesleuren. Veel mensen zitten dus met een psychische problematiek net omwille van overmatig alcoholgebruik. Desondanks blijft de drempel om dit aan te kaarten bij de psycholoog hoog. Ik zie daar een grote opdracht voor ons om de link tussen alcohol en mentale problemen duidelijker te maken en hoger op de agenda te krijgen.

Ook gamen kwam door de coronacrisis sterk op de voorgrond omdat het in veel gezinnen plots veel zichtbaarder werd. Dat riep heel wat vragen op bij ouders. Hoewel het duidelijk is dat problematisch gamen een zware impact heeft, weten we er eigenlijk nog te weinig over. De vraag naar adequate screeningsinstrumenten stelt zich scherper dan voordien. De doelgroep is ook moeilijk bereikbaar. Bovendien heeft gamen ook een heel andere kant: je hebt gamingopleidingen en ook de overheid en scholen investeren in gamen omdat het leerrijk kan zijn. Dat maakt de context heel anders dan bij gokken of drugs.

Je hebt vanuit je vorige jobs heel wat ervaring met het werken naar kwetsbare doelgroepen. Heb je bij VAD plannen naar bepaalde doelgroepen?

Katleen Peleman: Ik denk dat ik vooral het algemene besef meeneem dat werken naar kwetsbare doelgroepen extra aandacht en tijd vraagt. We hebben allemaal de neiging ons materiaal te veel te richten naar mensen die zijn zoals wijzelf.

Meer specifiek ben ik blij met het project rond middelengebruik bij sekswerkers dat op komst is. Het zal een grote uitdaging zijn. Middelengebruik is bij sekswerkers namelijk zoals in veel andere contexten taboe. Je moet je onderdompelen in die wereld en werken met sleutelfiguren om de materialen tot bij de sekswerkers te krijgen. Ik ben ook tevreden dat het project erkend werd als project rond middelengebruik op de werkvloer. Sekswerk is immers werk, sekswerkers verdienen rechten op basis van hun arbeid. Maar dat is een andere discussie.

Wat zie jij als de grootste uitdaging voor de toekomst voor VAD?

Katleen Peleman: VAD is een organisatie met een ontzettend brede werking. Er zijn drie grote pijlers: we zijn een expertisecentrum, een partnerorganisatie preventie én een ledenorganisatie. Daarmee zijn we actief op het hele preventiecontinuüm, van universele preventie tot zorg. Het is een hele uitdaging om die drie pijlers duurzaam uit te bouwen, voor alcohol, illegale drugs, psychoactieve medicatie, gamen en gokken. Daarnaast hebben we De Druglijn in huis, en bieden we zeer kwalitatieve vormingen aan. De uitdaging voor de toekomst zal dan ook zijn om voldoende middelen te mobiliseren om dit alles waar te maken.

Ten slotte wil ik toch nog even stilstaan bij de huidige situatie. Een belangrijke uitdaging vandaag is om in deze periode van eindeloos thuiswerk, het organisatiegevoel en de betrokkenheid bij elkaar te behouden. Ik vind het bijzonder mooi om te zien hoeveel zorg VAD-collega’s dragen voor elkaar. We houden contact en we zijn heel creatieve beeldbellers geworden. Samen lachen kan echt deugd doen, zelfs als ieder achter zijn scherm zit. Maar we kijken vooral allemaal uit naar het moment waarop we elkaar terug kunnen zien. Ik ben er zeker van dat, op de dag dat we weer samen zitten in onze prachtige tuin in Brussel, we meteen het samenhorigheidsgevoel zullen ervaren van voor deze crisis.